‘Adolescent’, 2021
olieverf op Brussels linnen; 223 x 173 cm
collectie kunstenaar
en
‘Zelfportret’, uit de serie ‘Broken Faces’, 2022
olieverf op Brussels linnen; c. 40 x 30 cm
bruikleen particuliere collectie, Rotterdam
Gigantische kop, een jongeman: ruim twee meter hoog, overweldigend. Helemaal monochroom: diverse tinten blauw. Niet zomaar een kop: Piet Rogie schilderde een van zijn zoons – heel intiem.
Nu hangt die jongen bij DE RUIT, bijna op straat. Frontaal, pal vóór je: oog-in-oog. Hij kijkt, het hoofd iets achterover, wat uit de hoogte, uitdagend, zelfverzekerd, zelfs een tikkie brutaal. Tegelijkertijd oogt hij rustig, zacht, timide, fragiel.
Dat komt, denk ik, niet alleen door de golvende, soms bijna transparante verfstreken, maar vooral door dat blauw. Stel je je dit portret voor in tinten rood…
Piet Rogie, schilder
Piet Rogie (1954), in Vlaanderen geboren, werd opgeleid als beeldend kunstenaar én als danser. In 1979 verhuisde hij naar Rotterdam. In 1989 startte hij een dansgezelschap: Piet Rogie & Company. Hij maakte furore als danser en choreograaf, in Nederland en internationaal.
Ook schilderde hij. Aanvankelijk in zijn kelder, maar sinds een jaar of 15 treedt hij ermee naar buiten. Hij begon met theedoek-achtige patronen; soms waren drukletters, of woorden uitgangspunt. Ook koppen: nu eens generieke ‘tronies’, dan weer portretten van ‘echte’ mensen.
Recentelijk, na een ernstig ongeluk, presenteerde Rogie de serie ‘Broken Faces’: karikaturale smoelen, in heftige kleuren. Eén daarvan monochroom blauw, meer getekend dan geschilderd, formaatje A3. Weer bijna karikatuur, maar onmiskenbaar een zelfportret. Onbarmhartig: zijn gezicht verwrongen en gekreukeld: “zó zag ik mezelf toen ik door de tram was geschept”… Het bescheiden formaat, dat blauw: hij oogt kleintjes, ingetogen. Om onder je arm te nemen en te koesteren. Meenemen – bij ‘Adolescent’ gaat dat niet: veel te groot! Piet en ik hebben uitgebreid gepraat.
Groot formaat
“M’n zoon heeft niet geposeerd. Uitgangspunt was een kiekje door een van zijn vrienden: ongedwongen en direct. Ik wilde een echt portret: niet alleen gelijkend, maar ook zijn karakter. Ik moest uitzoomen, en inzoomen. Waar ik tot dan tamelijk klein werkte, wilde ik nu in het groot. Al eerder had ik mijn dochter geschilderd, formaat 140 op 100 centimeter. ‘Adolescent’ is nog weer twee keer groter voor enkel zijn gezicht… Een uitdaging. Daar stond ik, met dat kiekje, voor die enorme lap canvas. Ik moest alles uitvinden: weidse schildergebaren, maar niet lomp; niet hoekig maar golvend en los, met flow; niet vet, maar genuanceerd en gelaagd; voor zijn haar pakte ik de grootste borstel die ik in huis had. In één keer, haast transparant en zacht – dat past wel bij zijn karakter.
Daarom ook zijn hoofd wat achterover gekanteld: hij is een jongen met bravoure, maar ook ingetogen. Dat fotootje was in zwart/wit; dát wilde ik níet, maar ook geen realistische kleuren – dan zou het ‘te echt’ zijn geworden. Ik zocht een kalme stemming, die van avondlicht. Daarom koos ik voor tinten blauw.”
Blauw
“Blauw is een rustige kleur, zacht en bescheiden, bijna melancholisch. Rood is totaal anders – dat is opdringerig, haast agressief: het komt op je af. Blauw trekt zich terug, naar achteren. Het schept afstand. Kijk naar de Vlaamse Primitieven: Van Eyck bijvoorbeeld, Van der Weyden, Brueghel. Om hun landschappen diepte te geven gebruikten ze op de voorgrond verzadigde kleuren. Die worden naar achteren toe steeds bleker. Uiteindelijk dun blauw; mede daardoor ogen hun bergen zo ver weg… Ik wilde ‘afstand’ om zo goed mogelijk goed naar m’n zoon te kunnen kijken, bijna objectief.”
Schilder en zoon
“Ik ben natuurlijk niet de eerste die zijn eigen kinderen schildert. Manet maakte een portret van Léon, Cézanne van Paul; en Picasso: in 1923 zijn Paulo, en nog in 1950 zijn jonge kinderen Claude en Paloma. Rubens schilderde zijn zoontje Albert, met dat vogeltje in zijn hand… En Rembrandt natuurlijk: Titus die een boek leest. Heel ontroerend. Maar het wordt ook al snel te close en gênant – dat wilde ik niet. Vandaar dat enorme formaat, vandaar dat wijkende blauw.
Die jongen – m’n oudste kind. Hij maakt van jongsaf films. Daar komen twijfels bij; hij durft zich kwetsbaar opstellen, vragen stellen en open staan voor suggesties. In mijn portret wilde ik dat laten zien. Twijfel is de moeder van de engelen – wie zei dat ook alweer, Van Gogh? Mijn zoon heeft een complexe persoonlijkheid, net als ikzelf. We zijn aan elkaar gewaagd. Er is natuurlijk een groot leeftijdsverschil, maar ik herken in hem veel van mezelf – zowel in positieve zin, maar ook de wat mindere trekjes. Daarin is ‘Adolescent’ ook een soort zelfportret.
Natuurlijk niet qua uiterlijk: niet die ouder geworden, verwrongen kop van mij – maar dat ongeschondene en pure van jonge mensen. In die zin is het portret van mijn zoon toch ook weer een ‘kop’ geworden, bijna een generieke tronie. Daarom draagt het niet zijn naam – maar heet het ‘Adolescent’: jongeman.”
Danser en schilder
“Ik heb jarenlang gedanst, maar toen kwam het moment dat m’n lijf niet meer kon wat ik wilde. Toen ben ik me gaan toeleggen op schilderen – dát had ik ook geleerd. In het begin naast mijn dansen. Was ik wel echt beeldend kunstenaar, vroeg ik me af, of enkel zondagsschilder? Ik twijfelde aan mezelf. Nu niet meer: nu durf ik me schilder noemen, na mijn carrière als danser.
Het zijn twee heel verschillende kunstvormen. Dansen is beweging. Dansen doe je nooit alleen – ik had mijn ‘Company’. Mijn choreografieën waren toegesneden op m’n mededansers. En: je danst altijd op toneel. Daarvan moet je uitgaan: dat mensen naar je kijken. Je wilt met je publiek communiceren. Je hoeft het ze natuurlijk niet makkelijk te maken. Tegelijkertijd hun aandacht trekken, en ruimte laten voor eigen verbeelding.
Schilderen doe je in je eentje, in de stilte van je atelier. Stilstaan, voor je ezel. In principe kun je maken wat jij wilt. Grote vrijheid, maar ook doodeng.
Op dit moment, na jaren koppen en portretten, zit ik eigenlijk een beetje vast – hoe verder? Niet in paniek raken, rustig blijven en de tijd nemen. Kunst ontstaat niet op een enkel moment, maar ontwikkelt zich, bouwt voort op vroegere lagen.
De Negende van Beethoven kwam niet kant-en-klaar uit de lucht vallen… Ook Picasso moest zich, na zijn ‘blauwe’ en ‘roze’ periode, opnieuw uitvinden. Probeer je inleven in het moment dat hij voor het doek stond waarop uiteindelijk zijn ‘Demoiselles d’Avignon’ groeiden. Nu wereldberoemd, maar toen ook voor hemzelf nog totaal onbekend. Dat kan aanvoelen als gapend gat, maar ook als springplank naar iets nieuws. Gewoon beginnen, en maar zien waar je uitkomt. Dat moet je aandurven: je kunt op je bek gaan, het kan mislukken, tot niets leiden.
Terug naar Picasso. Zijn ‘Demoiselles’ zien wij achteraf als logische opstap naar het Kubisme, en tenslotte naar de oude Picasso met zijn portret van Claude en Paloma. Zijn sprong in het diepe: díe kunnen wij niet meer mee-beleven…
Zó voel ik me vandaag: na al die kleine koppen waag ik me nu aan groot formaat, en aan groepsportretten – gaat dat lukken, en mij verder brengen?”
Goeie kunst
Tenslotte praatten Piet en ik over wat we goeie kunst vinden. Wat je als kunstenaar maakt, als danser of schilder of schrijver of componist, moet stevig zijn. Niet hermetisch en ongenaakbaar, maar open genoeg om het publiek ruimte te bieden. Stevig werk: je wilt hun eigen verbeelding op gang brengen, zodat ze zelf verder komen dan wat jij gemaakt hebt. Ook dát is ‘springen’.
Ik hoop dat ‘Adolescent’ van Piet Rogie dat kan: oog-in-oog ermee – durven springen!
© Guus Vreeburg / DE RUIT
20230915