Herbert Nouwens bij HET PLAFOND
Een doosachtige vorm hangt onder het plafond naar beneden. Het ding deelt de ruimte: ruimte links en rechts, ruimte erachter en ervoor. Het is gemaakt van flarden staal, 150 kilo zwaar: dondert dat niet omlaag? Voorlopig tart het de zwaartekracht. Maker Herbert Nouwens noemde het Ikaros – nogal beladen naam…
Ikaros is het eerste openbare werk van Nouwens in Rotterdam, de sculpturenstad-bij-uitstek. Wij van HET PLAFOND zijn apetrots, Nouwens en zijn werk hier in de stad te verwelkomen.
150 kilo staal
We zien een ‘ding’ van schattenderwijs 2-eneenhalve meter hoog, en grofweg een meter in doorsnede. Vrij fors dus voor deze plek, maar mooi passend; ongeveer in het midden, deelt het de ruimte in. Er is ruimte rechts ervan en links, ervóór en erachter – maar díe kun je niet overzien. Het ding staat niet op de vloer – het lijkt te zweven: een halve meter onder het plafond en ‘n halve boven de vloer. Zweven kan natuurlijk niet: het weegt naar schatting 150 kilo. Het hangt aan dikke kettingen, aan een haak in het plafond. Je voelt de zwaartekracht… Het hangt er stil, en monumentaal.
Het ding lijkt doosvormig, maar is bij nader inzien daarvoor niet hoekig genoeg, te rond. Ook weer te kantig om het cylindervormig te noemen. Bodem en bovenkant ontbreken; ook kiert het aan alle kanten. Daardoor kun je zien dat het hol is. Dat geeft lucht.
Het is gemaakt van staal. Niet keurige stroken, maar eerder flarden die van grotere lappen afgescheurd lijken, met onregelmatige randen. Je ziet dat het maar enkele millimeters dun is – oorspronkelijk was het vijf millimeter dik. Die randen zijn wel netjes gezoet, de rafels glad geslepen. Ze glimmen, en steken af tegen de roestige flarden.
Het ding blijkt, als je erom heen loopt, samengelast uit drie van zulke flarden. Twee brede, die aan de achterkant in een overslag langs elkaar schieten, en een smalle aan de voorkant. Daar blijft een vrij brede kier open, onregelmatig van vorm. Daardoorheen kun je in de binnenkant kijken. Daar is ook veel te zien: bruisende golfjes, stevige stokken, stulpsels…
Die dunne flarden metaal zijn nergens glad en vlak, zoals het materiaal ooit uit de wals moet zijn gekomen. Hier en daar, op de ‘hoeken’, is het wat onregelmatig omgevouwen – eerder handmatig dan machinaal, lijkt het, maar zou dat wel kunnen? Overal elders is het, ehhh… zacht golvend, of glooiend… Tenslotte vond ik het woord ‘wapperend’: dat klinkt goed bij die ‘flarden’. Die lijken zacht gekneed, handgevormd – alles anders dan de krachten die nodig zijn om staal in vorm te brengen. De sculptuur oogt weerbarstig en een beetje in zichzelf gekeerd. Het oppervlak is overal roestig; het oogt en voelt pokdalig, maar ook zacht – om te strelen. Als je erop klopt klinkt het als een klok – ieder plekje een eigen frisse toonhoogte. Ook geeft het staal je stem een mooie nagalm.
Je ziet meteen dat dit staal sporen toont van ouderdom, al veel leven achter zich heeft. Dat maakt deze sculptuur menselijker, aanraakbaarder, meevoelbaarder dan wanneer het uit glimmend roestvrij staal zou zijn gemaakt.
Staal of leegte?
In de aanloop van dit project hoorde ik spreken over hergebruikt materiaal. Herbert Nouwens: “Dat klopt, dit beeld is gemaakt van de flinterdun geworden scheepshuid van een gezonken dekschuit, die gelicht is en als een prop op de schroothoop lag. Ik heb die schuit met mijn eigen mobiele kraan […] weer uit de kreukels getrokken, tenminste, daartoe een poging gedaan. Ik had het materiaal nodig om een grote geluidswand annex tuinbeeld te maken, een opdracht. Van de reststukken heb ik dít beeld gebouwd. Het is dus letterlijk uit elkaar getrokken staal.”
Vandaar dus die golvende, glooiende, wapperende vormen. Ooit maakten die flarden deel uit van een veel grotere vorm, een waarbij de gesloten huid heel belangrijk is – maar níet zo belangrijk als de leegte daarbínnen: die laat de schuit drijven. Zoals Lao Tsu in de 6e eeuw voor Christus het zei: “Een theepot is niet nuttig door wat je kunt zien. Een theepot is nuttig door wat je niet kunt zien – zijn leegte.” Kun je zó ook deze sculptuur van Herbert Nouwens bezien? Dat de leegte erín, en die eromheen minstens zo belangrijk is als die flarden staal?
Ooit dus de huid van een dekschuit, als een prop op de schroothoop. Mooi beeld: een voormalige schuit, nu terecht gekomen boven deze voormalige Zalmhaven… Zou het, toen hier nog water kabbelde, weleens hier gedreven hebben?
Nouwens noemde deze sculptuur niet ‘Gezonken schuit’, of ‘Scheepshuid’. Ook niet ‘Doos’ of ‘Kolom’ – en zelfs niet ‘Zonder titel’. Dat allemaal niet. “Noem het maar Ikaros”.
Ikaros
Natuurlijk niet zomaar een naam: Ikaros. Dat is toch die jongen uit de Griekse mythologie wiens vader Daidalos uit vogelveren en bijenwas twee sets vleugels bouwde – om samen te ontsnappen uit het labyrint van koning Minos op het eiland Kreta? Vader had nog zó gezegd: ‘vlieg niet te laag, want dan worden je vleugels nat van de golven – en niet te hoog, want dan smelt door de zonnehitte de was tussen de veren’. Maar ja: hoe onvolwassen overmoedig jongens kunnen zijn… Pieter Bruegel schilderde in de 16e eeuw de plons waarmee Ikaros in zee stortte – en verdronk.
Zo’n verhaal kun je op diverse manieren lezen: gaat het over mensen die niet, als vogels, de zwaartekracht kunnen ontstijgen? over ‘hoogmoed komt voor de val…’? over ‘de juiste maat houden, de juiste middenweg’…
Opvallend, dat deze zo weinig antropomorfe vorm de naam Ikaros draagt. Ik vraag het Herbert Nouwens: ‘waarom Ikaros?’ En hij: “In ons vlakke land sjouw ik met ijzer als een mier, maar de ganzen in de lucht bepalen de ruimte. Ik wilde al lang een hangend beeld maken – over zwaartekracht, het loskomen van de grond; fijn dat HET PLAFOND me vroeg. Toen wist ik die titel Ikaros nog niet; die kwam spontaan bij me op toen het beeld eenmaal hing. Toen kwam ik er niet meer van los. Neem die titel niet te letterlijk, te eenduidig. De kijker moet interpretatieruimte houden. De mythe heeft ook een positieve kant: ‘wie niet waagt…’. Het roept van alles bij me op: de metamorfose van leven naar dood. In onze kapotte tijd is weinig plaats voor perfectie. Ooit schreef ik over spiritualiteit, en het onzegbare: ‘Een dansje voor God’. Daarover moet kunst gaan.”
Herbert Nouwens
Hoe groot Ikaros, hier onder HET PLAFOND, ook is – binnen het œuvre van Herbert Nouwens is het een kleintje. Onlangs herplaatste hij langs het Noordzeekanaal bij IJmuiden Fuga, 16 meter hoog. Dat beeld is vanaf honderden meters te zíen; naarmate je nadert en eraan voorbijgaat lijkt het van vorm te veranderen.
Herbert Nouwens (1954) is geboren in Oegstgeest. Hij studeerde in Maastricht, en woonde en werkte eerst in een deels kapotgeschoten kasteeltje in Arcen/Limburg. In 1986 trok hij naar Amsterdam. Daar kwam hij terecht in een loods op het KNSM-eiland, daarna bij de Westergasfabriek – daar ontstond in 1992 Fuga; tenslotte via de oude ADM-werf naar de voormalige Houthaven, aan het IJ. Tegenwoordig woont en werkt hij in een oude zuivelfabriek in Slochteren. Daar ontstaan zijn sculpturen.
Dergelijke plekken maakten de maat van zijn beelden mogelijk: groot, groter, grootst. Nouwens maakt ze uit staal, soms vuistdik – restmateriaal van de Hoogovens, of restanten van scheepswrakken die hij opkoopt en de-assembleert. Hij raakt gefascineerd door de onvoorspelbare vormen ervan, ontstaan bij aanvaringen waarbij enorme krachten vrijkomen. Uit zulke brokstukken bouwt Nouwens zijn beelden. Die staan inmiddels door het hele land – behalve, merkwaardigerwijs, in Rotterdam: toch bij uitstek scheepsstad en sculpturenstad…
Tot vorige zomer kende ik Nouwens’ werk niet. Toen zag ik beeldentuin Achter de Westduinen in Ouddorp langs een waterrand zijn sculpturen als prille lissen, half manshoog, sierlijk gekneed uit centimeters-dik massief stafstaal. Hoe zou-die dát in godesnaam gemaakt kunnen hebben? Ik kwam thuis met tientallen foto’s in m’n iPhone, nadat ik Nouwens kort had aangesproken.
Begin mei, in het Volkskrant Magazine: foto’s van gigantische brokken staal, nee sierlijk golvend vuistdik staalplaat, langs de oevers van de Noord bij Zwijndrecht – quasi daar aangespoeld, ooit in een ijstijd? Meteen die zaterdagmiddag op de fiets ernaartoe, bleken het Nouwens’ Vier constructies voor een plek uit 1994. Alweer tientallen foto’s, en ’s avonds Nouwens’ site bekeken en met stoute schoenen een mailtje geschreven: zou hij ook niet eens iets voor ons HET PLAFOND kunnen maken…?
Met overdonderende daadkracht kwam Herbert Nouwens nauwelijks drie weken later dit beeld ophangen. “Noem het maar Ikaros”.
© Guus Vreeburg, Rotterdam/NL; 20200606